SpieghelKIDS

Brieven uit een ver land

Brief 1

Hee, hallo, ik ben Virus. Iedereen vindt mij eng, maar dat ben ik niet hoor. Het enige wat ik wil is leven. Leven zoals iedereen wil leven. En ja, dat vind ik ook erg, jullie kunnen ziek van mij worden. Doodziek. Dat is natuurlijk best eng. Maar ikzelf als Virus ben NIET eng, ik wil alleen maar leven, zoals alles en iedereen.

Nee, het matcht nog niet tussen jullie en mij. Ik hoop dat dat snel gebeurt. Dat de dokters een vaccin vinden. Belangrijk is dat je immuun wordt voor mij. Dan blijf ik gewoon, maar dan worden jullie niet meer ziek van mij, of niet heel erg ziek.

Kijk, al zolang er ziekten zijn, ben ik er ook. Virus. Kennen jullie het verhaal uit de Bijbel over de kleine Mozes? Er was toen een koning die het virus te pakken had dat de machtigste-man-ter-wereld-willen-zijn heet. De wereld waar mensen konden leven was toen nog niet zo groot, dus zo supermachtig was je nou ook weer niet, maar het was wel een heel besmettelijk virus. Want die koning regeerde natuurlijk een heel volk. Een beetje koning heeft ónderdanen, begrijp je wel, die moeten onderdanig zijn. Ze moeten kunnen ja-knikken en nee-schudden, precies op het moment waarop de koning dat wil. In die tijd, lang geleden, ging het zo. En knikte je ja als de koning nee zei (of andersom) dan kende de koning geen pardon: hij wilde je nooit meer zien (en nooit meer zien betekende dat je niet langer mocht leven). De meeste mensen knikten daarom ja en schudden nee zoals van hen verwacht werd. En ze voelden zich daar goed bij. Ook zij voelden zich daardoor machtig. Zo besmettelijk is dus dat virus.

In de tijd van de kleine Mozes werd de koning dus ziek van verlangen naar macht. (En echt hoor, het is één van de besmettelijkste virussen ter wereld, nog altijd!) Die koning bedacht: er is een volk onder mijn bewind dat anders is dan wij en ze zijn beregezond en sterk, niemand lijkt daar te sterven, dat volk wordt alleen maar groter. Op dat moment kreeg het virus (dus verre familie van mij) hem te pakken. Hij dacht: dat vreemde volk zal een slavenvolk van mij zijn. Ik zal ze hard laten werken, dat zal ze leren. En hij liet ze zwoegen en draven. Ze moesten kleistenen maken. De koning wilde in zijn land grote en machtige steden bouwen. Maar dat vreemde volk werd van al dat werken niet kleiner maar groter. Niet zwakker maar sterker. Toen werd de koning nog zieker. Hij dacht: worden zij groter word ik kleiner, en word ik kleiner worden zij groter. En dat maalde maar door zijn hoofd. Toen dacht hij slim te zijn (hij had hoge koorts): ik laat alle pasgeboren jongetjes van die lui – Hebreeërs werden ze genoemd, dat betekent letterlijk: mensen niet van hier – van dat tuig laat ik alle jongetjes door mijn soldaten in de rivier gooien. Het kan even duren maar zul je zien hoe snel dat volk zal ophouden te bestaan… Mozes was één van die jongetjes. Hij heeft het overleefd. In een volgende brief wil ik jullie vertellen hoe dat is gegaan.

Maar hee, een koning zou goed voor alle onderdanen moeten zijn. Jammer dat dat virus hem te pakken kreeg. Met macht hebben is niets mis, maar je moet er geen misbruik van maken. Die koning had ook kunnen denken: alle mensen zijn door God geschapen, lang leve iedereen. Dan waren we vrienden geweest. Hij en ik als Virus.

Ik hoop op de tijd dat jij en ik vrienden zullen zijn. Dat ik je geen kwaad kan doen. En dat je mij niet meer eng hoeft te vinden. Tot die tijd: luister naar de mensen van de overheid, ze hebben het goede met je voor. Dus handen wassen, thuisblijven en wees lief voor elkaar.

Groetjes,
Virus

PS. Wil je het oude verhaal teruglezen in de Bijbel, het staat in Exodus 1.