Goedemorgen, -middag of -avond,
Lig jij weleens wakker ’s nachts? Is niet best, want ’s nachts hoor je te slapen. Ik ben ’s nachts nooit wakker. Ik vind: overdag heb je licht en ’s nachts is het donker, dus wat is er te zien dan? Helemaal niks. Kun je dus net zo goed je ogen dichtdoen. Maar dromen doe ik wel, ’s nachts. Dat dan weer wél. Vannacht droomde ik over twee broers, ze noemden elkaar Jakob en Ezau. Kwam me bekend voor. In de Bijbel zijn er ook twee broers die zo heten. Misschien bedoelde ik in mijn droom dezelfde, dat zou zomaar kunnen.
Ik ken je bijna niet meer terug, zei de één. De ander begon te lachen, hij zei: ik moest ook twee keer kijken. Wat is het lang geleden dat we elkaar zagen. Heb jij het aantal jaren bijgehouden? – Niet precies, maar toen was je nog mijn even oude jonge broertje. – Ha ja, en jij mijn even oude stoere broer! – Jij kon altijd lekker koken bij mama in de keuken! – Ja, en jij was altijd buiten aan het jagen, op dieren zei je, maar volgens mij op veel meer, jij had gewoon nooit genoeg. – Weet ik, en pa was er trots op.